De basisregels van het rekenen
We beperken ons hier alleen tot de basis om het eenvoudig te houden.
- Staan er haakjes in de opgave, werk deze dan eerst weg. Dat wil zeggen: reken altijd eerst uit wat tussen de haakjes staat voor je verder gaat.
- Begin bij de binnenste haakjes en werk naar buiten toe.
- Machten: Staan er machten in de opgave, dan ga je die nu berekenen.
- Vermenigvuldigen / Delen: In volgorde waarin de bewerkingen zich voordoen, van links naar rechts.
- Optellen / Aftrekken: In volgorde waarin de bewerkingen zich voordoen, van links naar rechts.
Voorbeeld 1
6 + 5 * ( 4 + (3 – 1)2)
= 6 + 5 * ( 4 + 22)
= 6 + 5 * ( 4 + 4)
= 6 + 5 * 8
= 6 + 40
= 46
Voorbeeld 2
100 – 4 * (7 – 4)3
= 100 – 4 * 33
= 100 – 4 * 27
= 100 – 108
= -8
Voorbeeld 3
24 : (18 – (2 * 7)) * 2
= 24 : (18 – 14) * 2
= 24 : 4 * 2
= 6 * 2
= 12
Voorbeeld 4
17+ (2 * (6 – 2)) + (5 * (1-2))
= 17 + 8 + (5 * (-1))
= 25 + (-5)
= 20